Menu Sluiten

Heeft jouw kind wel eens kortsluiting? En hoe kun je daarmee omgaan?

In mijn vorige blog heb ik uitgelegd hoe de hersenen werken. Dat de neocortex (het mensenbrein) het jongste deel van je hersenen is. En daarom regelmatig het onderspit delft ten opzichte van het reptielenbrein en het zoogdierenbrein (emotionele brein).

Nu leg ik uit hoe je kunt herkennen wanneer er kortsluiting plaatsvindt bij iemand en hoe je het beste kunt reageren. Met kortsluiting wordt het volgende bedoeld: Bij elke gebeurtenis komt de informatie via de zintuigen eerst langs het reptielenbrein. Vervolgens wordt in het emotionele brein beoordeeld of deze informatie wel veilig is. Net als bij een stoplicht zijn dan 3 mogelijkheden:

  • Groen: alles is veilig
  • Oranje: er is een vermoeden van gevaar.
  • Rood: de situatie is onveilig en er wordt (groot) alarm geslagen (kortsluiting)

Een voorbeeld van oranje licht is, als een kind al laat is om naar school te gaan en de fietssleutel is kwijt. Of een kind zijn speelgoedautootje wordt afgepakt.

Op dat moment ontstaat er stress. Door de stress gaat de hartslag omhoog, de ademhaling versnelt, de spanning in de spieren neemt toe en de zintuigen werken beter. Het lijf maakt zich klaar voor actie!

Zolang het licht op oranje staat is de stress te verdragen. De drie hersendelen kunnen nog samenwerken en het mensenbrein kan ervoor zorgen dat het licht weer op groen komt: De fietssleutel zit vast in de zak van de jas van gisteren. Of: hé kijk, dat is een mooier autootje om mee te spelen.

Wanneer het licht op rood komt te staan versnellen de hartslag en de ademhaling nog meer, soms zelfs voelbaar. De spierspanning neemt nog verder toe. En de zintuigen worden hypergevoelig. De stress is niet meer te verdragen en het mensenbrein werkt niet meer! Vanuit het reptielen- en zoogdierenbrein wordt het lijf klaar gemaakt om te vechten, vluchten of bevriezen.

De fietssleutel zit niet in de jas van gisteren en het eerste uur heeft de tiener een toets. Hij/zij raakt in paniek. Of, het afgepakte autootje is het lievelingsautootje van het kind. Het wordt heel boos en slaat.

Hoe kun je herkennen wanneer het licht op rood staat bij je kind?

Er zijn twee mogelijkheden. Het kind wordt boos of het kind wordt bang.

Kenmerken van een kind dat boos gedrag laat zien:

  • (Hele) boze uitdrukking op het gezicht
  • Stampvoeten, gebalde vuisten, gespannen lijf
  • Schelden, vloeken, schreeuwen (vechten)
  • Schoppen/slaan tegen iets of iemand (vechten)
  • Weglopen (vluchten)
  • (Bijna) niet meer reageren op wat je zegt (bevriezen)
  • Dingen stuk maken (vechten)
  • Anderen pijn doen (vechten)
  • Verlammen (bevriezen)

Do:

  • Blijf rustig!
  • Spreek zachtjes en rustig (kalmeert het reptielenbrein)
  • Laat je kind zich gehoord, gezien en begrepen voelen door actief te luisteren:
  • Herhaal wat het kind zegt
  • Benoem wat je denkt dat het kind voelt
  • En vraag of dat klopt.
  • Laat je kind even met rust om tot zichzelf te komen.
  • Stimuleer je kind om te bewegen (bewegen helpt om boze energie weg te laten stromen)

Later, als het mensenbrein weer werkt:

  • Afspraak maken over wat, wanneer en met wie een en ander besproken en/of opgelost moet worden
  • Voer eerder afgesproken consequentie voor gedrag uit.
  • Moedig je kind aan om het de volgende keer beter op te lossen en benoem welk gedrag daarbij hoort.

Don’t

  • Je kind terecht wijzen
  • Hard praten, schreeuwen
  • Straffen
  • Je kind negeren
  • Het voorval willen bespreken met je kind
  • Op je kind inpraten
  • Oplossingen aandragen
  • Je kind een opdracht geven

 

Kenmerken van een kind dat angstig gedrag laat zien:

  • (Hele) angstige uitdrukking op het gezicht, paniek in de ogen
  • Ineengedoken lijf
  • Wegrennen (vluchten)
  • Gillen, huilen (vechten)
  • Schoppen, slaan (vechten als vluchten niet kan)
  • (Bijna) niet meer reageren op wat je zegt (bevriezen)
  • Verlammen (bevriezen)

Do:

  • Blijf rustig!
  • Spreek rustig en zacht (kalmeert het reptielenbrein)
  • Je kind troosten en kalmeren door te steunen (veilige gevoel kalmeert de angst)
  • Het goede voorbeeld geven (laten zien dat het kind niet bang hoeft te zijn)

Later, als het mensenbrein weer werkt:

  • de situatie uitleggen

Don’t:

  • Tegen je kind zeggen dat het niet zo erg is
  • Je kind sommeren om rustig te worden/gewoon te doen
  • Op je kind inpraten
  • Het voorval willen bespreken met je kind
  • Je kind tegenhouden als het weg wil
  • Je kind negeren

Ik ben benieuwd of je nu anders naar je kind zult kijken de volgende keer als zijn/haar licht op rood springt. En of de tips hebben geholpen. Mocht je nog vragen hebben of hulp kunnen gebruiken, neem dan contact op!

 

Mirjam.